Hoofdlijnen

Sinds het begin van het georganiseerde stamboek is bekend waar de Schwarzwälders vandaan komen. In 1900 komt 52% uit het Schwarzwäld en de rest uit een gebied dat verspreid is over andere delen van Duitsland, maar ook de Ardennen in België en Normandië in Frankrijk.

Hengsten

Om het ras te behouden worden 107 hengsten van andere koudbloedrassen ingezet, bijvoorbeeld 41 Noriker uit Beieren en Oostenrijk, 22 Ardenners, 18 Unterbadische, 14 Rheinisch-Deutsche en 12 Belgische trekpaarden uit verschillende gebieden. Hiermee zijn destijds 124 hengsten gefokt, waar in 1973 slechts vier belangrijke hoofdlijnen van waren overgebleven:

  • De D-lijn van de Rheinische hengst Deutschritter B35 (1926)
  • De M-lijn van de Noriker Milan B41 (1927)
  • De R-lijn van de Noriker Reith-Nero 166 (1952)
  • De W-lijn van de Noriker Wirts-Diamant 212 (1968)

In de jaren negentig gaat het beter met de Schwarzwälder en ontstaan twee nieuwe lijnen, door het inzetten van de Freiberger hengst Dayan, de Schleswiger hengst Varus en de Noriker Riff-Vulkan. De Noriker leidt aanvankelijk tot een K-lijn, maar hiervan zijn geen hengsten in stamboek I opgenomen:

  • De F-lijn van de Freiberger Dayan
  • De V-lijn van de Schleswiger Varus

Merries

Het merriebestand kent 8 verschillende lijnen. Het sterkst vertegenwoordigd is de M-lijn (33% van het aantal merries), gevolgd door de R-lijn (25%), de D-lijn (24%), de W-lijn (14%), de F-lijn (2,6%), de V-lijn (0,3%), de K-lijn (1,1%) en tenslotte een klein percentage overig (0,5%). Het belangrijkste in het merriebestand is om de merries zo gelijkmatig mogelijk te verdelen over de hoofdlijnen van de hengsten. Een kwart van het merriebestand vindt haar oorsprong bij de hengsten Moritz en Retter, gevolgd door Direkt (7,4%), Riegel (7%), Dirk (6,4%) en Merkur (5.9%).

Bronnen: